Aanbevolen methoden in Tekla Model Sharing

Tekla Structures
2019i
Tekla Structures

Aanbevolen methoden in Tekla Model Sharing

Als u uw gedeelde modellen in een goede staat wilt houden en uw wijzigingen met succes wilt delen, volgt u de onderstaande aanbevolen Tekla Model Sharing -methoden.

Opmerking:

De gebruikers van hetzelfde gedeelde model moeten dezelfde Tekla Structures -versie hebben en bij voorkeur hetzelfde nieuwste Service Pack gebruiken.

Raadpleeg voor algemene Tekla Model Sharing instructies voor het oplossen van problemen Problemen oplossen in Tekla Model Sharing.

De cacheservice voor Tekla Model Sharing installeren

De cacheservice van Tekla Model Sharing downloadt modelgegevens van de Tekla Model Sharing -service en bewaart de gegevens in het bestandssysteem binnen een LAN. Het gebruik van de cacheservice vermindert het gebruik van internet, wat leidt tot snellere downloadtijden als dezelfde gegevens meerdere keren worden gevraagd. De cache wordt niet gebruikt voor pakketten die worden weggeschreven.

De cacheservice heeft een internetverbinding nodig om modelgegevens van de deelservice te downloaden. De eerste keer dat een gebruiker een pakket ophaalt, wordt het naar de cacheservice geladen. Eventuele volgende verzoeken voor hetzelfde pakket worden dan snel vanuit de cacheservice binnen de LAN bediend.

De cacheservice is zelfs handig als er maar één Tekla Model Sharing -gebruiker in hetzelfde kantoor is. Het opnieuw deelnemen aan een model gaat bijvoorbeeld sneller omdat de modelgegevens in de cacheservice beschikbaar zijn. Daarnaast worden de modelgegevens altijd als kleine gegevensblokken geladen. Dit is handig als het downloaden om de een of andere reden wordt onderbroken, omdat de cacheservice de ontbrekende blokken gewoon later kan downloaden.

Als meerdere Tekla Model Sharing -gebruikers zich in hetzelfde kantoor bevinden, raden we u ten zeerste aan een aparte Tekla Model Sharing -cacheservice te installeren. De cacheservice wordt vooral aanbevolen in gebieden waar de downloadsnelheid mogelijk beperkt is.

De onderstaande afbeelding geeft weer hoe de modelgegevens in de deelservice worden opgeslagen en met de Tekla Model Sharing -cacheservice worden gebruikt.

Software- en systeemvereisten voor een cache-installatie:

  • Windows Server 2008 R2 of later
  • .NET Framework 4.5.1

Installeer een cacheservice op de volgende manier:

  1. Zorg ervoor dat u een ingeschakelde Windows-computer of een server met voldoende schijfruimte hebt om de bewaarde modelgegevens op te slaan.
  2. Download het installatiebestand van de cacheservice van Tekla Model Sharing vanaf Tekla Downloads.
  3. Voer het installatiebestand uit en volg de stappen in de installatiewizard om de installatie te voltooien.
    • De standaard cachemap is C:\TeklaModelSharingCache. U kunt indien nodig de doelmap wijzigen.

      Zorg ervoor dat de doelmap genoeg schijfruimte voor het geschatte gebruik van de service heeft. De vereiste schijfruimte kan variëren van een paar gigabytes tot terabytes, afhankelijk van het aantal Tekla Model Sharing -gebruikers en de grootte van de modellen.

    • Het standaard TCP/IP-poortnummer voor de cacheservice is 9998.

      Gebruik dit poortnummer wanneer u de werkstations van de Tekla Structures -client configureert om de cache te gebruiken. Deze poort is de voornaamste communicatie en het besturingskanaal naar de cacheservice.

    • Het standaard TCP/IP-poortnummer voor interne communicatie is 9001.

      Deze poort haalt automatisch uit de cacheservice op en wordt voor de werkelijke gegevensoverdracht gebruikt.

    Netwerktoegang

    U moet het binnenkomend verkeer voor TCP/IP-poorten (standaard 9001 en 9998) voor de cacheservicehost toestaan.

    Als de poorten conflicteren of andere problemen door andere services of een firewall veroorzaken, kunt u de poorten naar andere poorten wijzigen.

    De cacheservice heeft een internetverbinding nodig om modelwijzigingen van de deelservice te downloaden.

    Note:

    Als u daarna de installatie moet wijzigen, voert u het installatiebestand TeklaModelSharingCacheService.exe uit en selecteert u Repareren. U kunt vervolgens de eerder ingestelde cachemap of poortnummers wijzigen. Als u de inhoud uit de vorige cachemap wilt gebruiken, kopieert of verplaatst u de benodigde inhoud naar de nieuwe map.

  4. Controleer of de cacheservice van Tekla Model Sharing is gestart.
    • Zoek Tekla Model Sharing-cache van de Windows-service door bijvoorbeeld de console Computerbeheer compmgmt.msc of het console Services-beheer services.msc te gebruiken.

    • Met de logboeken van Windows kunt u controleren of er geen fouten van de service zijn en of er informatieberichten zijn die aangeven dat de service is gestart.

  5. Configureer Tekla Structures -clientwerkstations om de cache te gebruiken.

    Klik in Tekla Structures in het menu Bestand op Delen > Instellingen delen.

    In het dialoogvenster Instellingen delen doet u het volgende:

    • Naam is de naam van de computer waarop de cache wordt geïnstalleerd. Klik in Windows op Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem om de computernaam te controleren.

    • Poort is het poortnummer van de cacheservice dat u hebt ingesteld toen u de cacheservice hebt geïnstalleerd. De standaardwaarde is 9998.

Problemen met de installatie van de cacheservice oplossen

Als u geen verbinding met de service van Tekla Structures kunt maken, doet u het volgende:

  • Zorg ervoor dat de Windows-service Tekla Model Sharing wordt uitgevoerd.

  • Zorg er vooral voor dat firewalls geen voor Tekla Structures geconfigureerde TCP/IP-poorten blokkeren, bijvoorbeeld 9001 of 9998 als u de standaardpoorten gebruikt.

Als de service niet start, doet u het volgende:

  • Controleer het applicatielogboek van de logboeken van Windows op mogelijke fouten.

GUID'S correct in gedeelde modellen gebruiken

Tekla Structures -objecten hebben een identificeerder die als een object-GUID (Globally Unique Identifyer) wordt weergegeven, die ook in Tekla Model Sharing wordt gebruikt.

Dit betekent dat functies die geen GUID's gebruiken, moeten worden gewijzigd om GUID's te gebruiken:

  • Uitwisselbaarheid import-/exportacties:

    • FabTrol XML

    • ASCII

  • Alle andere applicaties, macro's en lijstprocessen die van statische ID's afhankelijk zijn.

Een back-up van gedeelde modellen maken

We raden u aan om van de in Tekla Model Sharing gebruikte modellen een back-up te maken. Als er zich problemen met een gedeeld model voordoen, is het mogelijk om een lokale versie van het model van een willekeurige gebruiker of een model waarvan een back-up is gemaakt te selecteren en vervolgens het werken met dat model te vervolgen. Zorg ervoor dat u een model in gebruik hebt waarvan een volledige een back-up is gemaakt en waarin de modelmap is opgenomen, bijvoorbeeld tekeningen en verschillende databases. Dit zorgt ervoor dat het model correct werkt en u geen gegevens kwijtraakt. Als het model waarvan u een back-up hebt gemaakt verouderd is, kan het inlezen van alle wijzigingen enige tijd duren.

Maak een back-up van uw modellen volgens uw bedrijfsconventies, bijvoorbeeld door Windows Back-up te gebruiken. U kunt ook het commando Bestand > Opslaan als > Opslaan en back-up maken gebruiken om een back-up van het model te maken. De back-up heeft dezelfde GUID's als het oorspronkelijke model.

Het commando Opslaan als kan niet voor het maken van een back-up van het model worden gebruikt. Als u Opslaan als gebruikt, krijgt het model nieuwe ID's en is het niet aan het oorspronkelijke model gerelateerd. Als u het commando Opslaan als gebruikt, wordt de modelhistorie niet met het opgeslagen model gekopieerd.

Modelobjecten in Tekla Model Sharing nummeren

Het nummeren van een gedeeld model heeft drie belangrijke fasen: het inlezen van de wijzigingen die door andere gebruikers zijn aangebracht, het nummeren van een reeks objecten en het wegschrijven van de nummeringswijzigingen. Gebruik altijd het commando Reeks van geselecteerde objecten nummeren wanneer u onderdelen in een gedeeld model nummert. Als u onnodig werk en conflicten wilt voorkomen, moet u het commando Gewijzigde objecten nummeren niet gebruiken.

Voordat u objecten in een gedeeld model gaat nummeren, moet u de nummering zorgvuldig plannen. We raden u aan het model in fasen te verdelen en dat elke gebruiker alleen objecten nummert binnen de fase waarin er wordt gewerkt. Op die manier kunt u nummeringsconflicten in uw gedeelde modellen voorkomen.

Als u een fase wilt nummeren, doet u het volgende:

  1. Voltooi de wijzigingen die u aanbrengt in de fase waarin u werkt.
  2. Sla het model op.
  3. Lees de wijzigingen in die door andere gebruikers zijn aangebracht.
  4. Controleer de wijzigingen en sla het model op.
  5. Selecteer de onderdelen in een nummeringreeks die is gewijzigd.

    U kunt selectie filters maken om objecten in een bepaalde nummeringsreeks te selecteren. U kunt bijvoorbeeld een selectiefilter maken waarmee u objecten met hetzelfde startnummer van het merk kunt selecteren.

  6. Gebruik het tabblad Tekeningen & Lijsten om Start nummeren > Reeks van geselecteerde objecten nummeren te selecteren.

    Herhaal indien nodig de stappen 5 tot en met 6 voor andere nummerreeksen.

  7. Wanneer het nummeren met succes is uitgevoerd, slaat u het model op.
  8. Schrijf uw wijzigingen direct weg.
Was dit nuttig?
Vorige
Volgende